strak gefokt in rechte patronen. stonden helemaal alleen in een langgerekt dijkveldje. kwamen zwaarbehoeftig lijkend meteen op me af rennen. ik heb ze even ernstig toegesproken en geaaid en ze leken te balen dat ik de boer niet was. bleven kijken, grazen, beetje hangen bij het hek. gaven nauwelijks een kik toen ik vertrok. dat hekje, hoekje, in dat zo verdomde platte luchtruime -ja er gaat daar letterlijk niets boven groningen- polderland, opgesloten koeien die er niet eens over peinzen dwars door het draad te breken, wonderbaarlijk. en terwijl ik uitwaai, verbonden met mijn olieslurpende mechaniek net zo vastgebonden als die koeien, durf ik niet te doen wat ik eigenlijk zo verlang: stoppen, afstappen, alles van me af gooien, nachtje blijven, jaartje, stormen, klei, regen, sneeuw voelen, zee die over de vergeefs verhoogde dijken slaat, ooit woonde hier een volk op bultjes in het niets, vissenrapend uit de poelen die de eb liet staan, wegen naar de buren blubberend, klei, slik, daartussengespoeld zand en als enige warmtebronnen het eigen leven, het vuur van brandbare plantenaarde en misschien wel mooie olielampjes van schattigezeehondjesvet.
|
|