met wat mijn lippen kunnen voelen. Met wat mijn ogen kunnen zien, mijn handen kunnen tasten, mijn oren kunnen horen. Als ik me nou bezighoud met wat mijn voeten kunnen afleggen, mijn haren kunnen wapperen, mijn neus kan ruiken. Als ik me nou bezighoud met wat mijn oksels kunnen zweten, mijn rug mij kan steunen, mijn zang u kan troosten. Als ik me daar nou eens mee bezighoud, dan was al deze zondagse praat overbodig geweest.
|
|