Dan vouw ik mijn vleugels op, stop ik ze in mijn aktentas en loop volkomen onopgemerkt mijn buurt binnen, anoniem, als je wilt. Vanuit jouw perspectief gezien, zelfs als sta jij op het dakterras van een wolkenkrabber, lijk ik heel snel op een kraanvogel, dan op een zwaluw, dan op een vleermuis, dan op een vlinder (of een vlinderdasje), dan op een hommel, dam op een bij, dan op een vlieg, en, tenslotte, op een een vliggepoepje. Ik ben verdwenen uit jouw gezichtsveld, helemaal verdwenen. Ik ben ten hemel gestegen, mijn vriend. Ja, naar de hemel van de zuivere abstractie.
|
|